De Debutant
Om me heen kijken hoe de stad er vanaf de gracht uitziet heeft na een half uur zijn eerste aantrekkingskracht verloren. De boottocht is onderdeel van ‘de kennismaking’. Een weinig aansprekende naam voor een tot nu toe weinig aansprekend proces. Drie weken lang elke avond bij twee disputen op bezoek. Grotendeels ongeïnspireerde avonden met slappe versies van ontgroeningrituelen of toenaderingspogingen. Al naar gelang van de dringende benodigheid van nieuwe leden en oriëntatie van het dispuut. De meeste disputen zijn saai of vervelend en de leuke zijn zo populair dat de kans dat je erbij geloot wordt minimaal is. De ultieme strategie voor een ‘slim’ voorkeurslijstje is het gesprek van de dag.
Nog afgezien van bij het juiste dispuut komen is het, als ik iedereen mag geloven, de bedoeling dat je ‘vrienden voor het leven’ zal vinden. Lijkt me ene hele klus en aangezien de introductie al twee weken bezig is mag ik wel eens gaan opschieten.
Het zou leuk zijn als ik iemand leer kennen of op zijn minst even met iemand ging kletsen. Ik kan prima een gesprek met iemand voeren maar de eerste zin is soms een onoverkomelijke barrière.
Op iemand aflopen en ‘hallo’ zeggen? Ik kijk voor het eerst die week om me heen met de werkelijke bedoeling iemand te leren kennen.
Even verderop staat een groepje jongens aan de voorkant van de boot te zingen. Liedjes van Sesamstraat en Barbapapa. De gedachte om naar een groep zingende studentkleuters toe te moeten lopen en mezelf in het groepsproces te betrekken doet een korte rilling door me heen gaan. Het is opgehouden, ze vervelen zich net als ik en dat doet me onnoemelijk veel goed. Eén jongen maakt zich los van de groep en loopt op me af. Een bijna albino jongen met een melkblonde lok over zijn ogen. Hij draagt een oude brandweerjas met zilveren knopen en een geelzwart gestreepte broek. Hij ziet er enigszins ’krakerig’ uit door zijn Arafat-sjaal en zijn broek die is in zijn kistjes is gestopt.
‘Hallo’ krijg ik eruit.
Hij zegt ‘hallo’ terug en duikt naast mij de trap af en de wc in.
So far so good, ik heb wat gezegd tegen iemand en diegene had heeft teruggezegd. Stap één uit de les kennismaken voor debielen heb ik glansrijk doorstaan.
De albinojongen komt een minuut later met een paar biertjes in zijn hand de kajuit uit. Hij duwt me in het voorbijgaan een biertje in mijn hand en levert de rest bij het groepje voorin af. Net als ik me af sta te vragen of sommige doofstomme mensen makkelijker contact leggen dan ik komt de albino jongen terug. Hij uit het onvermijdelijke ‘hoi’.
Ik antwoord ‘hoi’ en kijk hem aan.
‘Sigaret?’ er wordt me een pakje blauwe Gauloises voorgehouden en hij heeft zijn Zippo al in de aanslag.
‘Weet je wat een goede actie zou zijn?’ Ik zeg het half omdat ik niet weet wat ik met de situatie aan moet en half omdat ik het gevoel heb dat ik iets drastisch moet doen om niet in ‘hoi, waar kom je vandaan’ of ‘wat studeer je’ te blijven steken.
‘Zie je die brug?
Ik wijs naar de brug over de Leidsegracht.
Hij neemt de brug in zich op; “Op de brug klimmen, naar de andere kant rennen en dan van de brug weer op de boot springen?”.
Hij glimlacht ‘Eindelijk actie’
We gaan op de voorste punt van de boot staan en naderden de brug met onze armen in de lucht. Klaar om de onderkant van de brug te grijpen en ons op te hijsen. Omhoog, over de brugleuning. We geven elkaar midden op de brug een hand
We klimmen op de leuning heen en wachten op een lege plek op de boot om te landen. Als we onder luid gejuich de boot weer opspringen voel ik dat mijn studententijd is begonnen.
*******
Het rumoer van de bar is bovenaan de trap naar de sociëteit hoorbaar. Ondanks de massieve oud groen geverfde deur en de twee tussendeuren is het duidelijk dat iets verderop tientallen mensen drinken, liederen zingen en daar weer bovenuit gesprekken voeren. Voordat je de bij de immer overbevolkte kapstokken komt kan je een blik door de deuropening naar binnen werpen. Door de bezetting van de eerste paar meters van de bar blijkt direct wat voor een avond het is. De boottocht heeft lang geduurd en de bar is afgeladen. Ik blijf vlak achter Noud lopen die zich en weg naar de bar baant. Hij schreeuwt wat naar de persoon die zich op de verhoging achter de bar bevindt en wordt na overhandiging van een vijfje beloond met vier bier. Ik krijg een van de biertjes in mijn hand geduwd en we lopen door naar een hoek waar twee jongens van de Barbapapa groep staan.
De bar neemt een centrale plek in de ruimte in en creëert door zijn U-vorm een maximum aan bar-meters. De pilaren, het lage plafond hoefijzervormige zitjes en sta tafels vergroten het aantal nissen en hoeken waardoor het nauwelijks opvalt dat de bar zich in een enorme rechthoekige ruimte bevindt. Noud stelt me voor aan zijn groepje en voor het eerst sinds de introductie ga ik volledig op in de avond en de gezelligheid. Het rumoer van de bar komt minder vijandig over. Meer als een soort basisklank onder de gesprekken die ik voer.
Door gebrek aan gesprekspartners heb ik de afgelopen weken genoeg tijd gehad om de boel in me op te nemen. De bar is door een tientallen jaren durend spelletje landjepik in diverse zones verdeeld. Eens in de zoveel tijd barst een dispuut in het bijbehorende lied los en dat wordt direct nog harder, nog valser en nog dronkener door een andere groep beantwoord. Je ziet direct wie bij wie hoort. Zelfs als er niet gezongen wordt creëren de kleurcodes van T-shirts en truien eilandjes. Als iemand temidden van een groepje met een bepaald soort trui op een bepaalde plek in de bar staat kan je er bijna zeker van zijn dat zestig jaar geleden iemand anders met dezelfde kleur trui zich op die plek door zijn soortgenoten omringd wist. Enige dissonant zijn de nieuwe leden, ze hebben lied, nog shirt en zijn altijd te vinden in een van de hoeken die niet al in 1920 door een bepaald dispuut geclaimd zijn.
In mijn verbeelding zie ik de bar als een soort thermische weerkaart waarbij de rivaliserende disputen als warmte en koude fronten de ene keer op miraculeuze wijze langs elkaar heen stromen en andere keer op elkaar botsen en zware onweersbuien veroorzaken. Hoe groot de chaos soms ook is, een paar minuten later is de indeling alweer zichtbaar.
De bel voor een fust klinkt. Ik schrik op; dit is het fenomeen dat de heftigste verstoring van de kleurgecodeerde magnetische velden in de bar veroorzaakt.
Fusten worden aangeboden door disputen die iets te vieren hebben. Vijftig liter bier waar niet voor betaald hoeft te worden en tweehonderd armlastige studenten zijn een explosieve combinatie. Het betalende dispuut probeert zoveel mogelijk van het eigen fust te profiteren en de andere disputen proberen al dan niet gezamenlijk om dat streven zoveel mogelijk te dwarsbomen.
De disputen nemen hun posities voor de bar in. Van elk dispuut banen zich twee of drie mensen naar een goede plek waarna de rest van het dispuut erachter gaat staan om het bier in ontvangst te nemen en ervoor te zorgen dat de drie dispuutgenoten die hun levenslijn naar het kostbare vocht vormen niet aan de kant worden geduwd. Het lijkt net een soort mierenkolonie waar iedereen zijn rol in een groter geheel heeft. T-shirts scheuren, mouwen worden van jasjes gescheurd. Alles is geoorloofd zolang er niet geslagen word. De biertjes die deze chaos op miraculeuze wijze doorstaan worden in 1 haal achterover geslagen
Noud staat voor me om zijn voet in mijn bij elkaar gevouwen handen te zetten. Wee gaan met een onverwachte crowd-surf proberen een paar biertjes te bemachtigen.
Net op het moment dat ik Noud toeknik duikt er naast ons een langharige reus op. Hij laat zich met een diepe oerkreet tegen de groep naast en voor ons vallen en sleurt de halve bar mee naar de bierplassen op de grond. We graaien snel vier biertjes van de bar en gaan terug naar onze hoek in niemandsland.
Vijf gewelddadige minuten later klinkt de bel voor ‘fust leeg’. Iedereen druipt af naar z’n dispuuts-meteorologisch nulpunt, zeiknat van het bier en stijf van de adrenaline.
Twee jongens in rugbyshirts stoppen vlak voor onze neus. Een is kort en dik en de ander lang en mager. Ik krijg een sterke Peppi en Kokki vibe, ze kunnen beter bij elkaar uit de buurt blijven. Horizontaal gestreepte rugbyshirts en matrozenpakjes ontlopen elkaar nu eenmaal niet zoveel.
De langste van de twee staat zo dicht bij me dat ik de schrale bierlucht van zijn gescheurde colbertje ruik. ‘Leuk dat jullie over een brug kunnen klimmen zonder nat pak te halen maar hier gaan jullie niet droog weg!’
De korte dikke keert zijn biertje over onze schoenen heen.
Ik vraag me af of dit een lolletje is of serieus. Ik wacht op Noud, hij weet beter hoe het er hier aan toegaat dan ik.
Noud neemt een trekje van zijn sigaret en richt zich tot de dikke.: ‘Heb je na twee jaar zo weinig vrienden gemaakt dat je met ons komt praten?’
De lange jongen neemt een slok van zijn bier om zich houding te geven. Degene die al zijn bier over onze schoenen heeft gegooid verkeerd niet in de positie dat hij het gedrag naast zich kan kopiëren en blijft naar zijn lege glas staren.
Ze willen wat zeggen maar er komt niks uit en ze vertrekken naar de hoek van de bar van waar meer van hun shirts staan.
‘Leuk van die gefrustreerde tweedejaars” zeg ik.
´Hoort erbij´, Noud duwt me een biertje in mijn hand.
‘Op wat komen gaat’.
‘Proost, misschien moeten we maar mee doen met het oprichten van dat nieuwe dispuut’.
‘Zonder vervelende tweedejaars’
‘Zonder vervelende tweedejaars’
Amsterdam, 27 september 2006, (kentijd september 1991)