Het Naardermeerweekend is al jaren lang vaste prik op de jaaragenda van het i.o.d. S.E.S.A.M.. Wanneer en hoe het precies is begonnen weet ik niet, maar ik weet wel dat het één van de weinige tradities is die ondanks de discontinuïteit van het dispuut toch voet in de – vochtige – aarde heeft weten te houden. Hele sloten heeft het dispuut uitgegraven, lange paden heeft het aangelegd. Speciale vermelding verdienen de C.P.J. van Dijk sloot (tijdens het graven waarvan amice van Dijk volgens de overlevering zijn bril is verloren) en natuurlijk de Sesamstraat, die een prachtige verbinding vormt tussen het wandelpad om het Naardermeer heen en één van de mooiere vogelspotplekken in ons land. Jaarlijks lezen honderden vogelkenners uit het hele land wie dat prachtige pad daar voor hen heeft aangelegd...
Barre tijden waren het. Het weer was wisselend, de wilgen waren net geknot en wij waren er op uit gestuurd met de opdracht het pad, waar de reünisten al mee begonnen waren een weekend eerder, maar eventjes af te maken. De instructies die Wessel ons onder het genot van een kopje automaatkoffie gegeven had waren mijn ene oor ingegaan en het andere uit. Niemand zou het me kwalijk nemen; het was nog vroeg. Aan de bleke gezichten van de anderen te zien zou ik aan hen ook niet veel hebben, maar goed, daar had ik dan ook niet op gerekend. Met een krampachtig vertrokken geicht trok mijn maat Michiel aan de riemen van de logge roeiboot die als dekmantel fungeerde. Een motor mochten we niet gebruiken, dat zou teveel opvallen, en bovendien zouden de aalscholvers dan van de leg raken. De twee andere roeiboten gleden achter ons geruisloos tussen de rietkragen door. Het gat in de rietkraag waar we volgens de kaart die Wessel ons die morgen had laten zien doorheen moesten doemde in de verte op. Mijn hart begon sneller te slaan en zweetdruppeltjes parelden op Michiel zijn voorhoofd. Het viel me op dat veel van de anderen schichtige blikken om zich heen wierpen, alsof ze ook voelden dat er iets op til was. Toen we de draai door het gat hadden gemaakt zagen we een stil meertje voor ons liggen. Té stil. De spanning was te snijden, en iedereen wist, we moesten door.
Plots vlogen vijf zwanen op. Met zoevende wieken kwamen ze voorbij, door iets of iemand in het riet opgeschrikt. Met bonzend hart voeren we door richting aanlegplaats, toen Floor plots een kreet slaakte en bijna uit de boot viel. Later verklaarde ze dat ze geschrokken was van een vis die ze voor een aalscholver had aangezien.
Toen we de aanlegplaats hadden bereikt gooiden we de loopbruggen uit, die tot onze grote schrik te kort bleken. Wat nu? Niemand wist welke gruwelijkheden zich in de lurkende modder schuildhielden. Heldhaftig als hij is offerde Kees zich op als levende pendeldienst. Sonja klom op zijn rug en hij zakte tot de rand van zijn laarzen in de zuigende derrie. Eén stap, twee stappen, drie stappen, alles leek goed te gaan. Totdat Kees een fatale inschattingsfout maakte en kniediep in de blubber zakte. Zijn laarzen liepen vol en toen zijn armen ook in de modder verdwenen begon Sonja van schrik te lachen en werd door enkelen van ons met gevaar voor eigen leven op het droge geholpen. Kees leek reddeloos verloren. Gelukkig hing zijn bril nog net op zijn neus, wat waarschijnlijk zijn redding is geweest. Hij wist zich op de kant te hijsen en snel trokken we zijn laarzen uit. De rest wist zich met een in de haast geïmproviseerde loopbrugverlenging (een roeispaan) veilig te stellen. Voor ons lag het doel van onze reis, een onontgonnen stuk bos dat er niet echt uitnodigend uitzag. We baanden ons een weg door de dichte begroeiing tot we de donkerste plek hadden bereikt, en begonnen onze missie. Zagend, zwoegend en zwetend deden we wat we moesten doen en langzaam maar zeker drongen er enige zonnestralen door het bladerdak. Het pad dat we moesten aanleggen was cruciaal in het plan dat Wessel ons had voorgelegd. Het was een kwestie van leven of dood. De ploeg die voor ons een begin had gemaakt met het pad en nu als vermist opgegeven was, had duidelijk haast gehad, gezien de gammele constructie van het werk dat ze hadden geleverd. Ze moesten iets gevreesd hebben, iets dan hen later te pakken had gekregen. De arme stakkers.
Wij waren niet bang, wij kenden geen vrees, er was zelfs tijd voor vermaak nu en dan. Een paar van mijn makkers maakten Floor, altijd al de pispaal, wijs dat er boven in de bomen een bosuil schuilging. Ze hadden achter haar een kuil gegraven in de zompige grond en toen ze een stapje naar achteren deed om de vogel beter te kunnen zien zakte ze pardoes in de modder. Hilariteit alom, natuurlijk. Niemand die beter een loer te draaien viel dan Floor in die tijd. Toen het te donker werd om nog door te werken vertrokken we over het donkere meer huiswaarts, waar een dampende pan andijvie-stampot met spekjes ons moreel weer opvijzelde. Het pad is één van de betere van ons land geworden, en we zijn er nog steeds erg trots op.
Tijdens een volgende gelegenheid hebben we een rij wilgen geknot die teveel wind ving. Het was zo’n zwaar weekend dat Joosje de hele zondag onder een boom heeft liggen slapen.
Joost daarentegen was zo actief dat hij één keer te veel over de sloot sprong en met beide benen in de modder bleef steken. Grootste nadeel was nog wel dat hij vanwege de ijzige kou twee broeken over elkaar heen had aangetrokken. Het waren zijn enige twee broeken.
Yolba is eens de macht over een roeiboot verloren omdat die volgens haar eigen zeggen een afwijking naar rechts had. Doordat we deze boot dan maar op de motor terug hebben gesleept mochten we bijna niet meer terugkomen.
Philip B. moest door een misse grap van Koen en ondergetekende het hele eind naar de schuur met een natte broek afleggen omdat we hem op een miezerig boompje hadden gewezen dat als enige nog op de net leeggekapte vlakte stond en dus ook om moest. Wat hij niet wist en wij wel was dat er voor dat boompje een bijna onzichtbare greppel liep waar hij, door enthousiame gedreven, tot zijn navel in weg zonk.
Ook hebben we ooit hout moeten kappen dat daarna moest worden opgerild. We hebben dat weekend een hoop mooie flatgebouwen gebouwd voor allerhande beestjes. Oprillen, bijrillen, wegrillen en tegenrillen zijn werkwoorden die slechts degenen die dat weekend meegemaakt hebben werkelijk snappen. Vaak werd er ook Triviant gespeeld waarbij de nodige conflicten ontstonden, die echter door de alcoholconsumptie veelal onzinniger waren dan menigeen dacht. Vanzelfsprekend is er veel geklaverjast, waarbij Laurens en Corette, door het bier beneveld, vaker zijn genaaid dan ze denken. De alcohol waar het heir allemaal over gaat is traditiegetrouw Grolsch bier, liefst beugels, maar als dat niet kan zijn ook pijpjes wel oké. Verder is het slapen op de hooizolder iets om nooit te vergeten, net als een bezoekje aan de aalscholverhut, waar je goed kunt zien waarom die beesten beschermd zijn; ze komen rechtstreeks uit de prehistorie.
Stuk overgenomen uit de Sesamalmanak van 1996.